NTA aanpak vervangings- en renovatieopgave beweegbare bruggen
De initiatiefnemer tot het opstellen van deze NTA was de Provincie Noord-Holland. Samen met de Provincie Overijssel zijn afspraken gemaakt tussen wegbeheerders en wegenbouwers om samen tot een snelle uitvoering te komen met zo min mogelijk verkeershinder van wegen en de daarin voorkomende (beweegbare) bruggen.
Bij de uitvoering hiervan wordt het IFD principe gehanteerd: Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen, waarmee constructies kunnen worden hergebruikt als daar bij de bouw al rekening mee is gehouden. Afspraken zijn nodig om dit hergebruik efficiënter, circulair en duurzaam uit te voeren.
De Vervangings- en Assetmanagementopgave van het Rijk voorziet niet in deze activiteiten en dus moet dit decentraal worden aangepakt, temeer daar deze opgave urgent is en een aanzienlijke, zelfs een onmeetbare omvang heeft. De kwantiteit wordt op 40.000 stuks geschat waarvan de basisgegevens en kwaliteit onbekend zijn. De bruggen uit de periode 1950-70 zijn het meest urgent, vanwege het bereiken van de eindetechnische levensduurfase. Ook de toegenomen verkeersintensiteit en overbelasting zijn criteria voor het vervangen.
Saillant gegeven is dat overbelading tot een schadepost van circa € 400 miljoen op jaarbasis leidt en dat dit gegeven alleen al aanleiding zou kunnen zijn tot voortijdige sloop en nieuwbouw van bestaande bruggen. Hiervan wordt echter afgezien omdat dit als kapitaalsvernietiging wordt aangemerkt.
DE TIJD DRINGT
Om economische (gevolg)schade te voorkomen, moet renovatie of vervanging dan ook direct en in een zo klein mogelijk tijdsbestek geschieden. Om dit te bereiken is een modulaire opzet en een (de)montabel maatregelenpakket opgesteld en vastgelegd in een NTA; een NEN-norm zou te veel tijd vergen. De provincie Noord-Holland heeft het initiatief voor deze NTA genomen.
Medio 2017 zijn bij de Bouwcampus in Delft bijeenkomsten georganiseerd waarbij partijen met een opdrachtgevers- en -nemersachtergrond ervaringen in bracht vanuit drie taakgroepen: staal, beton en bewegingswerken/aandrijving de modulaire opzet en een (de)montabel maatregelenpakket vorm te geven. Begin 2018 was een voorversie gereed en in februari 2019 komt de definitieve versie beschikbaar, zonder een starre formulering: de inhoud kan eenvoudig aan de laatste inzichten worden aangepast.
KOSTENVOORDEEL
Het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid EIB heeft becijferd dat de aanpak volgens deel NTA en 15% kostenvoordeel oplevert [1]. Figuur AA geeft aan dat dit gemiddelde op de aspecten engineering en meerwerk-/faalkosten ruim te boven gaat.
CASUS
In de NTA is een ophaalbrug als voorbeeld genomen, waarbij de materiaal-raakvlakken zijn gestandaardiseerd. Op basis van CEMTklasse van schepen en verschillende dwarsprofielen zijn meerdere maten voor het hoofdstramien beschikbaar. De robuuste, ruime dimensionering van de aansluitdetails maakt deze multi-inzetbaar. De voornaamste onderdelen van ophaalbrug, aanbruggen en het bewegingswerk zijn aangegeven en modulair onderverdeeld met eenvoudige de-/remontage als uitgangspunt. De besturing wordt gesitueerd in een bereikbare kelder omdat de installaties ongeveer vier maal tijdens de levensduur van de brug moeten kunnen worden
vervangen. De fundering is niet gestandaardiseerd vanwege de grote diversiteit in bodemgesteldheden in Nederland. De NTA biedt ruimte voor toekomstige ontwikkelingen op het gebied van datatechnologie van belasting en materiaaleigenschappen. Omdat er nog vele financiële onduidelijkheden zijn, is de noodzaak voor een Kapitaalnota groot op basis waarvan regionale en plaatselijke overheden om de investeringen mogelijk te naken.
VERWIJZINGEN
Bouwstenen voor beweegbare bruggen, EIB, Amsterdam, 2017
Vermindering Bouw- en Onderhoudskosten van IFD-bouwen per brugonderdeel in vergelijking met het nul-alternatief (bron: EIB)
Onderdeel |
Minimum in % |
Maximum in % |
Vast deel |
1 |
2 |
Ophaalbrug |
0 |
10 |
Bewegingswerk, aandrijving |
11 |
27 |
Engineering |
20 |
40 |
Meerwerk/faalkosten |
25 |
34 |
Onderhoud |
9 |
9 |
Totaal |
7 |
14 |
Eerste circulaire viaduct van Nederland geopend
Op 14 januari is het eerste, betonnen circulaire viaduct van Nederland nabij Kampen geopend. Het circulaire viaduct is een initiatief van Rijkswaterstaat, aannemer Van Hattum en Blankevoort (VolkerWessels) en prefab-bouwer Consolis Spanbeton. Het dek van het circulair viaduct bestaat uit 40 betonnen elementen en kan volledig en ongeschonden worden gedemonteerd, verplaatst en op een nieuwe locatie worden herbouwd. Zo is er geen afval, zijn er geen nieuwe grondstoffen nodig en worden gebruikte grondstoffen op de meest hoogwaardige manier opnieuw gebruikt. Waar reguliere viaducten na 30 tot 50 jaar worden gesloopt, is de levensduur van het circulair viaduct met 200 jaar ongeveer vijf keer zo lang. Het is het eerste betonnen viaduct in Nederland dat zo is ontworpen en gerealiseerd.
INNOVATIEF ONTWERP
Kees Quartel van Consolis Spanbeton vertelt: “bij het innovatieve ontwerp van het viaduct zijn diverse circulaire principes toegepast. Bijzonder is bijvoorbeeld dat de elementen als ‘LEGO-blokjes’ in elkaar grijpen met nokken, dat de voorspanningskabels niet zijn ingestort en dat de tussen de betonnen elementen gebruikte voegen weer kunnen loslaten. Daardoor hoeven de elementen bij demontage niet te worden gesloopt en kunnen ze ongeschonden worden hergebruikt. Door te werken met elementen, kunnen bovendien met dezelfde ‘bouwstenen’ nieuwe viaducten worden gebouwd die variëren in lengte en breedte.” Tussen de elementen zijn zogenaamde
‘shear-keys’ aangebracht, in elkaar vallende nokken die de elementen zuiver in één lijn plaatsen en dwarskrachten kunnen overbrengen.
TEST CIRCULAIR VIADUCT
De komende maanden testen de drie samenwerkingspartners dit eerste prototype van het circulair viaduct op een werkterrein tussen Kampen en Dronten. Het werkterrein is ingericht voor de bouw van de Reevesluis, onderdeel van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta. Werkverkeer maakt daar gebruik van het viaduct. Met uitgebreide monitoring wordt in de gaten gehouden hoe het viaduct zich gedraagt. De testgegevens worden meegenomen bij de doorontwikkeling van het circulair viaduct.
LEEROMGEVING CIRCULAIRE VIADUCTEN
Om grootschalige toepassing van circulaire viaducten mogelijk te maken, creëert Rijkswaterstaat samen met Van Hattum en Blankevoort en de Bouwcampus een leeromgeving, waarbinnen de huidige beschikbare kennis van opdrachtgevers, infrabedrijven en kennisinstellingen bij elkaar wordt gebracht. Doel is om samen te komen tot afspraken en gezamenlijke uitgangspunten voor de doorontwikkeling van bestaande concepten. Civiele aannemers en wegbeheerders kunnen zich aan sluiten bij deze leeromgeving om hun ideeën in te brengen in de ontwikkeling van het circulair viaduct. RWS heeft de rol van ‘launching customer’, die een beweging op gang wil brengen door bedrijven te ondersteunen bij het doorontwikkelen van een gezamenlijk concept. Om circulaire innovaties te versnellen, wil Rijkswaterstaat eerder en nauwer betrokken zijn bij de ontwikkeling ervan. Samenwerking
op basis van gelijkwaardigheid binnen de hele keten is noodzakelijk om volledig circulair bouwen mogelijk te maken.’ Met de realisatie van het eerste circulaire viaduct van Nederland dragen de drie partners op een innovatieve wijze bij aan de duurzame ambities van Rijkswaterstaat en Nederland, namelijk: 49% minder CO2-uitstoot (ten opzichte van 1990) èn circulair werken in 2030.
In beeld bekijken? zie YouTube: ‘Zo bouwen we een circulair viaduct’.
Het raadsel van de ‘Bruggen over de Rijn’
|
Michel Bakker Aan de Katwijkse boulevard staat de Hollywoodachtige villa Allegonda. Onder meer bekend door prachtige glas-in-loodramen, waaronder één met een voorstelling van ‘Bruggen over de Rijn’. Deze bijdrage in de serie ‘Bruggen in de Kunst’ probeert er iets over te zeggen. Maar het blijkt een raadsel want noch de locatie, noch de naam van de glazenier, noch de titel van het raam blijken eenduidig. DE GESCHIEDENIS VAN DE VILLA IN VOGELVLUCHTVilla Allegonda is belangrijk binnen de geschiedenis van de moderne architectuur. Gebouwd in 1901 naar een ontwerp van de Katwijkse aannemer De Best, die het verhuurde aan de kunstschilder Gerhard ‘Morgenstjerne’ Munthe. De schilder vernoemde het naar zijn dochtertje Sigrid (zie fig.1). In 1916 besloot de toenmalige eigenaar, theehandelaar J.E.R. Trousselot, de villa een ander aanzicht te geven. Voor deze verbouwing vroeg hij zijn buurman, de kunstschilder Menso Kamerlingh Onnes om advies. Deze schakelde de hulp in van een vriend van zijn zoon Harm Kamerlingh Onnes: de later internationaal vermaarde Leidse architect J.J.P. Oud. Oud had in die DE RAMENDe beide Van Doesburgramen zijn in 1957 verloren gegaan. De Katwijkse historicus en glazenier Jan ter Haar heeft ze na uitvoerige studie weten te reconstrueren. Op zijn website meldt hij echter ook een derde raam, evenzeer met een geometrische inslag. Het zou bij een latere verbouwing geplaatst zijn en tussen de hal en de bar hebben gezeten. Toen Ter Haar de villa bezocht, lag het raam voor oud vuil op de grond, beschadigd. De titel ‘Bruggen over de Rijn’ stond als zodanig op een naastliggend bordje. Het raam heeft weliswaar iets weg van de stijl van Van Doesburg maar in zijn goed onderzochte oeuvre komt het niet voor. De afbeelding geeft een soort spel weer van vakwerkliggers, stabiliteitsverbanden en portalen (zie fig.2). Maar ….. bruggen over de Rijn? Het kan natuurlijk ook geïnspireerd zijn door bruggen over de Oude Rijn. Jan ter Haar onderzoekt in samenwerking met Annemarie Kingmans van het Katwijks Museum of mogelijk de uitwateringssluis een rol gespeeld kan hebben bij de compositie en beeldvorming. Op dit moment veronderstelt men dat Harm Kamerlingh Onnes (1893-1985) de ontwerper van het raam is. Tekeningen in het archief van De Lakenhal lijken dit te bevestigen. Ter Haar maakte van de drie ramen één reconstructie. Centrale vraag blijft: past het naambordje ‘Bruggen over de Rijn’ bij dit raam? Met andere woorden: wat zien we afgebeeld? Jan ter Haar en ik staan open voor uw suggesties. Als archeoloog houd ik echter nog een optie open: dat het in het geheel geen bruggen of sluizen zijn, maar een aquaduct. LITERATUUR EN BRONNENC. Hoogveld (red.), Glas in lood in Nederland, 1817-1968, ’s-Gravenhage/Zeist 1989. Download hier het artikel in pdf-formaat
|
Structural safety from an international perspective past, present and future
|
Dirk Rinze Visser MSc CEng RC and Thomas Eckhart MEng CEng MICE, both working at BuroHappold Engineering in London, United Kingdom Although the cause of the Morandi bridge collapse in Genoa, Italy, is not yet confirmed, lessons can already be learnt from this catastrophic event. On the back of “Genoa” and a near-miss in the UK, an international perspective on structural safety is illustrated with examples from the past, present and future. MORANDI BRIDGE, GENOA, ITALYThe Polcevera Viaduct, otherwise known as the Morandi Bridge, named after its designer Riccardo Morandi, is a cabled stayed bridge completed in 1967. During a thunderstorm on the 14 August 2018, the bridge partially collapsed, killing 43 people, and leaving a huge gap in both the local community and Italy’s strategic road network. First of all, it must be stressed that the investigation into the cause of the collapse is ongoing and until the investigation is complete, it is only possible to speculate. Some possible reasons of the collapse (adverse weather, increase in traffic demand and age of the construction) have been identified immediately after the tragic event, but maintenance issues, general deterioration of the structural system and presence of corroded stays have also been highlighted by experts. STRUCTURAL SAFETY OF BRIDGES IN THE UKThe Highway authorities in the UK undertake regular inspection of bridge structures and they place emphasis on durability and maintenance in their design standards. These measures have generally proved satisfactory in maintain the UK’s road infrastructure. At a local level, recent research by the RAC foundation has found approximately 3,500 local council-maintained road bridges to be substandard, representing 4,6% of the UK total. Many of these bridges have weight restrictions and are under programmes of increased monitoring. Despite the relative health of bridges in the UK, there have been several high profile nearmisses, demonstrating that the UK is not immune to the problems faced by bridge engineers worldwide. According to the New Civil Engineer, the UK have experiences five near-misses in the last 15 years, including the Forth Road Bridge spanning the Forth outside Edinburgh, Scotland.
These bridges provide an interesting array of examples of the issues around bridge maintenance and present an evolution in the attitude taken towards long term maintenance at the design stage of bridges. THE FORTH BRIDGEThe Forth Bridge is a steel cantilever rail bridge designed by John Fowler and William Barlow, and constructed in 1890. It is the first major structure in the UK to be constructed from steel. FORTH ROAD BRIDGEThe Forth Road Bridge is a long-span suspension bridge and was opened in 1964. At that time, the bridge had the fourthlongest main span in the world (1006 m). Its deck supports a dual two-lane carriageway and there is a separate footway/cycle track on either side. About 25 million vehicles now cross the bridge each year, more than twice the amount of traffic it was designed for. In contrast to its heavy 19th century neighbour, the Forth Road Bridge presents an efficient lightweight structure. However aspects of the attitude of ‘build and forget’ was still present during its design, and within less than half of its original design life, the bridge began to show signs of significant deterioration. One of the major issues to affect the bridge has been corrosion of the main suspension cables. Unfortunately, there is no other way (yet) to inspect the main bridge wires than to take the wrapping wire off and to open up the cables. In this respect the Forth Road Bridge bears similarity to the Morandi Bridge in Genoa. QUEENSFERRY CROSSINGThe Queensferry Crossing is a new cable stayed road bridge opened in 2017. The 2,7 km structure is the longest three-tower, cable-stayed bridge in the world and also the The strands that make up the stay cables can be individually replaced without the need to restrict traffic on the bridge. The bridge has also been equipped with an advanced structural health monitoring system: about 1000 sensors have been installed to monitor the global behaviour of the bridge and its environment in real time (wind, temperature, corrosion, motion and any strains). This allows the operator to respond quickly to extreme events, to target inspections and to carry out pre-emptive interventions to avoid potential failures. Recently machine learning has been added to largest to feature cables which cross at midspan. This innovative design provides extra strength and stiffness, allowing the towers and the deck to be more slender and elegant. The bridge presents an evolution in the attitude towards long term maintenance in bridge design. From the outset the design has sought to integrate whole life maintenance, with considerations given to monitoring condition and behaviour and to facilitate the repair and replacement of components if required. the software which will enable it to use historical data to identify trends or behaviours not yet recognised by the maintenance team. It will take time to collect data to make meaningful predictions, but it is expected that the software will be able to make predictions about what safety measures or repairs should be carried out in advance of forecasted severe weather events. In addition to advanced monitoring systems, advances in technology are also been utilised to improve traditional visual inspections by engineers. A virtual reality (VR) model of the bridge has been created and the maintainers are trialling the use of VR by engineers to view 360° camera footage captured by drones on site. The use of such technology in bridge inspections is still new, but the Forth Road Bridge and the Queensferry Crossing are at the forefront of these developments in the UK. The latest technologies are helping to maintain the structural health of both bridges and allowing both to be brought into an integrated ‘managed crossing scheme’ safeguarding the future of this vital road link. MAKING THE VISION VIABLEBuroHappold Engineering designs bridges without disregarding future maintenance. The whole life approach to bridge design is key in each design, including the one for the Northern Spire in Sunderland. Forming a major part of the regeneration of the North East, the Northern Spire - an imposing two span cable-stayed bridge with an A-frame pylon - is the first new road bridge in Sunderland for more than 45 years. Crossing the River Wear, it carries two lanes of traffic in each direction, together with dedicated cycle ways and footpaths, creating a much-needed safe passage for all modes of transport. The Northern Spire is designed to minimise maintenance requirements and to facilitate ease of maintenance. All elements of the bridge are detailed to cater for future access requirements of a principal inspection. Key areas with regard to access are both the adjustable and fixed end anchors locations at deck level and within the pylon respectively. The access has been fully integrated into the principle structure. Openings in structural members have been consider in the design and detailing of these along with all fixtures, fittings and clearances required for access. Besides facilitating access for inspection and maintenance, it has also been ensured that all inspection and testing equipment are catered for in the design and in the detailing of the bridge. Platforms, ladders, guardrails, internal lighting and power sources have all been provided. Connection points have been provided on the steel pylon for installation of a proprietary scaffolding system for access to the external pylon. The inner face of the pylon is to be accessed by abseiling. Lessons have been learnt from the past and the below mentioned technical enhancements have been incorporated in the Northern Spire, and these could also be considered in future bridge designs as well:
It is up to us, architects and engineers, to prevent disasters like in Genoa and nearmisses like in Edinburgh, and to assure structural safety and breath-taking bridge design continues to walk hand in hand for generations to come. |
De bouwopgave voor Rijkswaterstaat
|
Henrik Hooimeijer directeur Techniek en Technisch Management, Grootschalige Projecten en Onderhoud, Rijkswaterstaat Op 17 januari 2018 informeerde minister Van Nieuwenhuizen de Tweede Kamer [1] over het aanstaande programma Vervanging en Renovatie (V&R). Door middel van dit programma zorgt Rijkswaterstaat in combinatie met het reguliere onderhoud voor een blijvende hoge kwaliteit van zijn netwerken. Gezien de omvang van de opgave is er de komende jaren een flinke toename van het budget nodig om de bestaande infrastructuur aan te pakken. De financiële omvang van het programma V&R neemt daarom toe van gemiddeld circa € 150 mln. per jaar in de periode tot 2020 tot een verwacht volume van ruim € 350 mln. per jaar voor de periode vanaf 2020 (exclusief budget voor Minder Hinder maatregelen om de congestietoename ten gevolge van deze V&R-opgave te reduceren [2]). Deels betreft dit projecten die reeds in planfase of uitvoering zijn. Op welke wijze heeft Rijkswaterstaat de vervangingsopgave infrastructuur opgepakt en tot welke inzichten heeft dit geleid voor de programmering van nieuwbouw en beheer van bruggen PROGRAMMA V&R VOOR BRUGGEN, TUNNELS, SLUIZEN EN WEGENDe Nederlandse infrastructuur scoort hoog in internationale vergelijkingen [3]. Het belang van adequaat beheer en onderhoud is groot omdat een steeds groter deel van de infrastructuur op leeftijd begint te raken. Veel bruggen en tunnels zijn aangelegd vanaf de jaren ‘50. De objecten en de gebruikte ICT naderen het eind van hun levensduur. De toenemende leeftijd van de objecten zorgt ervoor dat de kans op storingen toeneemt. Deze kunnen leiden tot hinder voor de gebruikers. De recente problematiek bij de Merwedebrug is daar een goed voorbeeld van. De aanvullende en veelal ongeplande reparaties, die hiervan het gevolg zijn, zorgen op hun beurt weer voor hinder. Daarnaast is de intensiteit van het verkeer toegenomen en is het vrachtverkeer gemiddeld zwaarder geworden. Dit leidt tot een hogere belasting van de infrastructuur dan bij het ontwerp en de bouw kon worden voorzien en zorgt ervoor dat renovaties of vervangingen eerder moeten worden uitgevoerd. BEHEERST TECHNISCH INNOVERENMet het programma V&R staat Rijkswaterstaat de komende jaren voor grote maatschappelijke uitdagingen. Alleen met vernieuwing kunnen we die succesvol aangaan. Samen met marktpartijen, kennisinstituten en overheden doet Rijkswaterstaat er daarom alles aan om ervoor te zorgen dat we innovaties snel omarmen, doorontwikkelen en toepassen. Vernieuwen is namelijk belangrijk om de doelen uit het klimaatakkoord die de regering voor 2030 en 2050 heeft gesteld te halen, maar ook om grote werkzaamheden, zoals het programma Vervanging en Renovatie te volbrengen. Bovendien helpen innovaties ons om steeds efficiënter en veiliger te werken. Alleen al de Servicedek Zakelijk ontvangt elk jaar meer dan 60 innovatieve suggesties en voorstellen van de markt. Met ons zogenoemde Corporate Innovatieprogramma (CIP) signaleren, stimuleren en faciliteren we deze en andere kansrijke ideeën vroegtijdig. SAMENWERKEN AAN DE GROOTSTE ONDERHOUDSOPGAVE OOITDe komende jaren wil Rijkswaterstaat meer dan 100 bruggen, tunnels, sluizen en viaducten vervangen en renoveren. Veel daarvan zijn gebouwd in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw en zijn dringend toe aan een opknapbeurt. Daarmee staat Rijkswaterstaat voor de grootste onderhoudsopgave in zijn geschiedenis. Een enorme klus waarbij samenwerking belangrijker is dan ooit. Ook de samenwerking met de markt: hoe zorgen we er samen voor dat we deze opgave verantwoord én doortastend aanpakken? KENNIS BORGENHoe voorkomen we dat de toekomstige generaties opgezadeld worden met een loden last door de besluiten die we nu nemen? Hoe zorgen we ervoor dat binnen een programma als V&R het wiel niet twee keer hoeft te worden uitgevonden? Hoe kunnen we nu al gebruik maken van de kennis die is opgebouwd in andere programma’s zoals MultiWaterwerk, RINK, PRB en VONK? Wat dat laatste betreft: het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid heeft in 2016 al onderzoek gedaan [4] om meer inzicht te krijgen in welke (voor de droge sector relevante) kennis binnen de programma’s van Rijkswaterstaat uit het verleden rondom prioritering van V&R-opgaven is opgedaan, en welke methoden daarbij zijn ontwikkeld. Daarnaast is onderzoek gedaan naar beslissingsondersteunende methoden bij V&R, zoals Life Cycle Costing (LCC) en Kosten-Baten-Analyse (KBA). Binnen het Programma Renovatie Bruggen (PRB) is eveneens nagedacht hoe de opgedane kennis met betrekking tot het versterken van stalen bruggen het best geborgd kon worden. Na ieder onderdeel in de planvorming of uitvoering van de renovatie van een stalen brug volgt een evaluatie die wordt verwerkt in evaluatiedossiers en lessons learned-documenten. Deze wordt beschikbaar gesteld op het Platform Stalen Bruggen [5]. Maar kennis zit behalve in databases en documenten eigenlijk vooral in mensen. Vandaar dat een aantal mensen bewust langer bij het programma betrokken blijft. Niet alleen medewerkers van Rijkswaterstaat, maar ook van advies- en ingenieursbureaus en kennisinstituten. Leerervaringen nemen we mee in nieuwe ontwerpplannen en contracten. Daarnaast delen we kennis tijdens vakbijeenkomsten, zoals de jaarlijkse Bruggendag en via publicaties. Rijkswaterstaat blijft hierin investeren en kiest niet voor één leerstijl, maar voor meerdere. Want de manier waarop iemand kennis opdoet, verschilt van mens tot mens. En de jongere generatie leert anders dan de manier waarop men dat vroeger placht te doen. En overhandig betrokken partijen niet alleen een handboek met richtlijnen, maar wees proactief in het uitleggen van methoden, richtlijnen en toepassingen. Aanreiken én overbrengen dus, alleen daarmee kan je ieder nieuw programma tot een succes maken. BRONNEN1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/01/17/verjongen-vernieuwen-verduurzamen |
Bruggen, betekenisdragers en monumenten
|
Jan van ’t Hof Bruggen zijn bouwwerken die snel tot de verbeelding spreken. Iedereen heeft er een beeld bij. Een brug kan een verkeerstechnische verbinding zijn maar ook tot allerlei bespiegelingen aanleiding geven. Veel vergelijkingen en zegswijzen zijn ervan afgeleid. De brug staat zelfs aan de basis van de functiebenaming van een geestelijk leider: de paus wordt immers de grote bruggenbouwer, pontifex maximus, genoemd. In deze bijdrage kijken we eerst naar enkele buitenlandse bruggen die een bijzondere betekenis of zeggingskracht hebben. Vervolgens schakelen we over naar de rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarin passeren verschillende dilemma’s. Verder komt een aantal Nederlandse, van rijkswege beschermde bruggen, ter sprake. Daaruit zal blijken dat er weliswaar bekende bruggen beschermd zijn, maar ook allerlei veel gewonere exemplaren. BRUGGEN ALS DRAGERS VAN BETEKENISSENBruggen zijn natuurlijk in de eerste plaats belangrijke onderdelen van de verkeerscirculatie. Juist prominent gelegen en veel gebruikte bruggen zijn gebruikt om bepaalde ideeën uit te dragen. De Erasmusbrug in Rotterdam is gebouwd als brug, maar ook om als beeldmerk van de stad te dienen. Juist voor een stad die zich manifesteert als architectuur- en havenstad aan een rivier, lijkt dat passend. We bekijken enkele voorbeelden in het buitenland. In de eerste plaats een goed voorbeeld van wat we misschien oneerbiedig religieuze propaganda kunnen noemen: de verfraaiing van de Ponte Sant’Angelo in Rome met engelen die de martelwerktuigen van Christus aan de voorbijgangers tonen. De brug was een belangrijke toegang voor bedevaartgangers naar Sint-Pieter. De afbeeldingen tonen de brug in zijn primaire functie van oeververbinding en als drager van een godsdienstige betekenis. BRUGGEN ALS RIJKSMONUMENTVoordat we nader kijken naar welke bruggen rijksmonument zijn, is het goed om te kijken wat met ‘rijksmonument’ bedoeld wordt. Daarover geeft de Erfgoedwet, van kracht sedert 2017, uitsluitsel. Een monument is een onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed en die van algemeen belang is vanwege schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. ‘Onroerend’ is in dit geval van belang, omdat het culturele erfgoed als geheel breder is. Dat omvat namelijk ‘uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving’. Enkele voorbeelden kunnen aantonen dat de drie criteria voor bescherming direct op bruggen kunnen worden toegepast. Zo kunnen bruggen die voorzien zijn van beeldhouwwerk of juist een simpel maar schilderachtig voorkomen hebben, om die reden rijksmonument zijn. Een brug met een bijzondere constructie, bijvoorbeeld met een historisch mechaniek, kan van belang zijn voor de wetenschap. En een brug die een relatie heeft met bijvoorbeeld bijzondere historische aspecten OMGANG MET RIJKSMONUMENTENRijksmonumenten worden aangewezen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Namens de minister wordt deze taak, beschreven in de Erfgoedwet, uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook het afvoeren van rijksmonumenten, administratief uitgevoerd door het schrappen uit het rijksmonumentenregister, gebeurt namens de minister door de RCE. Tegenwoordig worden rijksmonumenten alleen beschermd op basis van speciale thematische programma’s. Momenteel wordt bijvoorbeeld verkend of het beschermen van gebouwen na 1965 aan de orde zou moeten komen. Uiteraard kunnen provincies en gemeentes ook monumenten beschermen op hun DILEMMA’S BIJ BESCHERMING EN BEHOUD VAN BRUGGENNederland kent ruim 63.000 gebouwde en archeologische rijksmonumenten. Bruggen maken deel uit van de hoofdcategorie wegen waterbouwkundige monumenten, die ruim duizend nummers telt, waaronder vijfhonderd bruggen. De meeste rijksmonumenten kunnen met kleine of iets grotere aanpassingen hun functie normaal vervullen. Op dit moment zijn onder meer verduurzaming, aanpassing aan aardbevingen en herbestemming actueel. Met dank aan de oud-collega’s Gert Jan Luijendijk, Maurits van Putten en Gerard Troost |
Onderdoorgang Driebergen-Zeist
|
bewerking: Fred van Geest Dit artikel is gebaseerd op een artikelenreeks in CEMENT van ir. Johan Bolhuis RO, ing. Kees-Jan den Exter, ing. Enrique Garcia Méndez, Frederick van Waarde (allen BAM Infraconsult) en ing. Ben Notenboom RTb (BouwQ). Het beschrijft niet alleen de uitvoering van dit project maar geeft tevens een beeld van hoe het toezicht tijdens alle fasen van de bouw wordt gerealiseerd. In de eerste helft van 2018 is een oplossing voor het fileprobleem bij de bewaakte overgang in de Hoofdstraat van Driebergen naar Zeist gerealiseerd. Hiermee hangen tal van werkzaamheden samen. Niet alleen de Hoofdstraat, maar het totale stationsgebied krijgt een upgrade met een nieuw station Driebergen-Zeist, een busstation, een parkeergarage en een fietsenstalling. Daarnaast wordt het spoor uitgebreid van drie naar vier sporen. De onderdoorgang voor het verkeer onder de spoorlijn wordt uitgevoerd in twee delen in langsrichting, een westelijk en een oostelijk deel. Elk deel bestaat uit negen moten, die constructief op zich zelf staand zijn, maar wel aan elkaar worden verbonden met waterdicht dilatatievoegenband, type W9Ui. De vloerdikte varieert van 600 mm tot 800 mm en is plaatselijk soms dikker vanwege op te nemen leidingen. ONDERWATERBETONEén van de grootste uitdagingen binnen dit project is geweest het realiseren van de onderdoorgang ter plaatse van de oude spoorwegovergang, binnen de treinvrije periode van 16 dagen. Hiervoor was het noodzakelijk het onderwaterbeton snel te realiseren (binnen drie etmalen) en op de vereiste sterkte te brengen. De sterkte is op zich geen probleem, maar dit realiseren zonder scheurvorming ten gevolge van de hydratatiewarmte, is een uitdaging. Gedacht is aan het toepassen van micro(glas)vezel in de betonspecie, waarmee echter in Nederland nauwelijks ervaring is. Samen met de leverancier is een onderzoek gestart naar de verwerkbaarheid en de vezeldosering. Vervolgens is een proefstort gemaakt en is de scheurvorming met behulp van een Eindige Elementen Methode doorgerekend. Diverse samenstellingen zijn beproefd op sterkteontwikkeling, warmteontwikkeling en mechanische eigenschappen (drie-puntsbuigproef voor het bepalen van de buig- en treksterkte). Een simpele temperatuursimulatie op kubussen onder water wees op een maximum temperatuur van 50 °C. Bij de fabrikant van de vezels in Frankrijk zijn uitgebreidere proeven gedaan, die dit beeld bevestigen wanneer een dosering van 10 à 15 kg/m3 wordt aangehouden. SCHUIVEN IN LANGSRICHTING VAN DE SPOORDEKKENBESCHRIJVING SPOORDEK Het spoordek is een voorgespannen betonplaat (betonsterkteklasse C50/60, Ecm = 37000 N/mm2) met afmetingen b x h = 9400 mm x 860 mm, aan de randen cirkelvormig omgezet, met daarop aan de buitenzijde een buitenwand en ballastkering en aan de binnenzijde een perronkering. Het zuidelijke spoordek is 137 m lang en heeft zeven overspanningen van max. 20 m; het noordelijke dek is 122 m lang. De spoorstaven komen op spooropstorten. Omdat de spoordekken de onderdoorgang niet loodrecht kruisen, zijn niet alle overspanningen even groot. De tussensteunpunten worden gevormd door twee betonkolommen op een betonnen funderingssloof loodrecht op het spoor, behalve bij de onderdoorgang, waar de kolommen vervangen zijn door een wand, die evenwijdig met de onderdoorgang loopt. De landhoofden aan de westzijde zijn de horizontaal gefixeerde steunpunten. De fundering van de onderbouw bestaat uit grondverdringende schroefpalen rond 800 mm, met losse punt. BOUWFASERING SPOORDEKKEN De dekken worden evenwijdig aan het oude spoor gebouwd waarbij de bekisting op een tijdelijke ondersteuningsconstructie staat, waardoor er ongestoord aan de onderdoorgangen kon worden gewerkt. De locatie is voorbelast met 2 m grond om de benodigde beddingsconstante van de ondergrond te verkrijgen. De 135 m lange en 12 m brede ondergrond werd voorzien van draglineschotten waarop steigertorens (in dwarsrichting 10 stuks van circa één meter hoog) werden opgesteld, waarover de bodembekistingsplaat van de spoordekken werd aangebracht. De ondergrond werd nu praktisch gezien gelijkmatig belast door bekisting en het stortgewicht van het spoordek. De voorspanning is in drie fasen (resp. 10, 60 en 100%) aangebracht, vanuit twee zijden. Het dek wordt volledig voorgespannen, zodanig dat de maximaal toelaatbare trekspanningen uit de Ontwerpvoorschriften ProRail (OVS) niet worden overschreden.
Uit deze laatste berekening kwam naar voren dat er tijdens het aanbrengen van de voorspanning, zoals uit het eerste model zo economisch mogelijk bepaald was, te grote trekspanningen zouden ontstaan. Om dit probleem op te lossen, is het volgende overwogen:
Alles afwegend is gekozen voor mogelijkheid c door het toepassen van twintig 27-strengs voorspankabels. HET SCHUIVEN Het schuiven geschiedt dek na dek over schuifbanen, die aangebracht worden onder het dek op de voorbouwlocatie (nadat de in de weg staande bekistingtorens zijn verwijderd) en over de onderdoorgangen. Op de schuifbaan zijn in lengterichting om de 3 m vijzels aangebracht; bij de ondersteuningen wordt het dek van de resterende bekistingstorens getild en door vijzels op de schuifbanen overgenomen. Ook deze situatie is apart doorgerekend. Controle uitvoering project Stationsgebied Driebergen-ZeistDe bovenbeschreven onderdoorgang en spoordekken zijn onderdelen van het Stationsgebied Driebergen-Zeist.
TIS-controles zijn risicogestuurd en worden in de diverse fases van het bouwproces ingezet:
Voor het project Stationsgebied Driebergen-Zeist zijn in de hoofdstappen van kader 1 nadere aanwijzingen gegeven:
PROJECTGEGEVENS
|